Dat ik aan minimaal 1667 woorden per dag schrijven een hele kluif ging hebben, stond vanaf het begin vast. Toch ging ik de uitdaging aan. Ik wilde proberen of nano dezelfde magie voor mij had als voor zoveel schrijvers.
Sinds een paar dagen is de twijfel toegeslagen. Het schrijven gaat in een moordtempo. Om aan het minimum te komen heb ik de schrijfdagen van 8 uur en langer gemaakt. Ik ben geen snelschrijver, ook geen veelschrijver. Heb me er ook al een tijdje bij neergelegd dat ik dat nooit zal worden. Ik schud niet eventjes een plot uit mijn mouw voor deze of gene wedstrijd. Zo werkt het voor mij simpelweg niet. Mijn proza moet rustig inweken. Als ik schrijf ervaar ik mijn personages, the good, the bad, the ugly. Je zou het method writing kunnen noemen.
Het grootste probleem zijn niet de uren (slechts een gewone werkdag) of het aantal woorden, maar puur het tempo. Ik haast me door de scènes heen, veel diepgang krijgen ze niet. Dat is op zich niet vreemd bij een first draft, de eerste schets van het verhaal. Dat je schrijft en vooral dóórschrijft is het belangrijkste tijdens nano. De innerlijke criticus moet worden uitgezet. Bijna zonder nadenken doorbeuken zou de enige optie zijn om dit doel te bereiken.
Wat voor mij wel een probleem is, is dat het ‘voelen’ uitblijft. Er duikt soms kortstondig iets op wat op flow lijkt, maar het brute schermstaren heeft de overhand. Het is net alsof ik niet helemaal bij ben. Ik verkeer in een roes, maar het is geen fijne roes. Haast hebben om te schrijven, normaal voelt het anders voor me, rustgevend. Dit is verre van rustgevend.
Interessante ontwikkelingen waar ik niet al te veel vragen bij het gesteld, ze hebben plaatsgevonden en ik heb ze laten gebeuren. Dit zou komen door het uitschakelen van die innerlijke criticus. Maar zouden deze openbaringen niet zijn ontstaan bij een minder hoog tempo? Ik betwijfel het. Ik geloof erin dat mijn personages mij vertellen welke weg ze moeten bewandelen als de weg die ik voor ze heb verzonnen hen niet aanstaat. Geloof maar dat ze hun mond opentrekken als ze het ergens niet mee eens zijn.
Ik voel er veel voor om de beoogde wordcount van 50.000 woorden vaarwel te zeggen en weer in mijn eigen tempo verder te gaan. Wie mij een beetje kent, weet dat dit geen makkelijke beslissing is. Als ik me eenmaal iets in mijn hoofd haal, ga ik door tot het bittere eind. Als kind ging ik steevast voor die smurfensticker, elke keer. (Wat een tegenvaller was het als ik een huppelend paard, of nog erger, een kwijlend hondje onder mijn huiswerk/proefwerk aantrof. Smurfen, daar ging ik voor!) Ik hou niet van tussendoor van plan veranderen, maar nu heb ik het gevoel dat ik samen met mijn manuscript op een gapende afgrond af dender. ‘Kwaliteit in plaats van kwantiteit!’ brult elke vezel in mijn lichaam, terwijl ik aan de teugels trek in een verwoede poging om het op hol geslagen monster van galop naar draf te krijgen.
Ik ben Bloedwetten en Bloedwetten dat ben ik en momenteel voel ik me niet happy, want ik haal niet wat ik doorgaans uit het schrijven haal: de verwondering, de magie van de woorden die zich schijnbaar uit het niets aan elkaar breien. Ik had verwacht dat nano dat heerlijke gevoel zou aanwakkeren, maar het lijkt het juist te onderdrukken. Boven alles komt mijn twijfel voort uit het gevoel dat het ijltempo mijn boek geen goed doet, dus ik ga zeer waarschijnlijk een stap terugdoen uit naam van Bloedwetten.
Mijn voornaamste doel heb ik immers al bereikt: het terugvinden van mijn schrijfroutine. Nu die weer in mijn systeem zit, zal ik het niet snel laten gaan. Bloedwetten II zal het licht zien, misschien niet in de vorm van een manuscript dat op 30 november 50.000 woorden is toegenomen, maar dat het boek er komt staat vast. Nu nog een goede titel verzinnen in plaats van ‘Deel II’. Daar ga ik eens rustig over nadenken bij een kop thee.