Dit jaar doe ik voor het eerst met NaNoWriMo (National Novel Writing Month). Voor wie daar niet mee bekend is: iedere november gaan duizenden schrijvers wereldwijd collectief uit hun plaat door de uitdaging aan te gaan om 50.000 woorden gedurende de maand november te schrijven. Dat houdt in dat je minimaal 1667 woorden per dag moet produceren om op schema te blijven.
‘Yeah, right, 1667 woorden per dag, is dat veel?’ vraagt de niet-schrijver zich af? Even ter vergelijking als ik aan een boek of verhaal werk, schrijf ik meestal rond de 1000 woorden per schrijfavond. Een gemiddelde roman telt rond de 80 à 90.000 woorden. Bloedwetten is 130.000 woorden rijk en daar heb ik in totaal anderhalf jaar aan geschreven (inclusief een ontelbaar aantal drafts voor sommige scènes).
Dus ja, 1667 woorden per dag schrijven is in mijn geval een behoorlijke uitdaging. Voor mij is de voornaamste reden om deel te nemen mijn schrijfflow terugvinden. Tot die eerste november jongstleden – toen het hele spektakel van start ging – was het een jaar geleden dat ik aan iets nieuws werkte. Mijn inzending voor de Fantastels verhalenwedstrijd was het laatste nieuwe werk dat er uit mijn handen kwam. Er is bijna een heel jaar gaan zitten in Bloedwetten afwerken en publiceren.
En nu heb ik me dus ein-de-lijk op deel II van Bloedwetten kunnen storten, een verhaal dat ik langer dan een jaar met me meedraag. Allemaal dankzij het voornemen om het er dit jaar eens op te wagen en een nanospurt te trekken.
Maar waarom jezelf dwingen? Schrijven ís voor het grootste deel jezelf dwingen. Inspiratie moet je afdwingen. Het is de aloude kwestie van butt in chair en schermstaren, een woord bij zijn kladden grijpen en beginnen. Nano is niet anders dan wat ik doorgaans doe als ik aan een boek werk: gaan zitten en doen. That’s all there is to it. Eerlijk waar. Woord na woord, draft na draft, net zolang tot je jezelf en je personages wel kan schieten. Maar als die flow er eenmaal is, is er niets wat in de buurt komt van die heerlijkheid van woorden die uit je vingertoppen vloeit. Elke schrijver zal beamen dat dat gevoel verslavend is en het is een van de redenen dat je er steeds weer voor gaat zitten.
Alles wat ik maak komt voort uit mijn hart, maar schrijven gaat nog dieper. Schrijven komt uit mijn ziel en om je zielenwoorden te vinden moet je diep graven. Soms enorm diep, dieper dan je lief is, dieper dan comfortabel is. Maar schrijven hoeft niet comfortabel te zijn. Schrijven gaat om je grenzen verleggen, met elk verhaal opnieuw, groeien, kleine stukjes van jezelf bijeen sprokkelen via de stem van je personages. En als de woorden niet goed zijn, dan schrijf je nieuwe, net zo lang tot het wel goed is. Om het ook daadwerkelijk te doen zet je een stok achter de deur. Deze maand is die stok voor mij nano.
Ga ik het halen? Geen idee. Eén schrijfloze dag gooide onlangs al roet in het eten. Ik ben inmiddels weer op schema na een heel weekend onafgebroken schrijven en heel veel schermstaren.
Misschien helpt het dat ik een extra stok achter de deur heb: als ik de 50.000 woorden haal, mag ik van mezelf een nieuw paar schoenen kopen. Dat moet toch zeker helpen om vlijtig door te pennen?*
Ik wens iedereen die met nano meedoet enorm veel succes. Soms tegen je computer gillen mag best, je haren uit je kop rukken of jezelf belonen met een zak chips of stuk taart omdat je helemaal niets geschreven hebt, mag ook. Maar wat je ook doet, blijft met die butt in die chair zitten tot je de 50.000 woorden (of wat je doel ook moge zijn) hebt geschreven. Je kan het!
De belangrijkste vraag is aan het eind van dit blog natuurlijk nog niet beantwoord: tellen de woorden uit dit stukje nu wel of niet mee voor nano?
*En wie hou ik voor de gek? Dat nieuwe paar schoenen komt er toch wel.